Duitsland – Keerpunt, historische inleiding

Arnhem, 20 september 2019

Jacco Pekelder, Universiteit Utrecht/Universität des Saarlandes

j.pekelder@uu.nl

 

Aan welk dier moet u denken als u zich het moderne Duitsland voorstelt?

Die vraag verrast u misschien, maar ze is minder bizar dan u denkt. In 2018 publiceerde een Berlijnse organisatie voor internationale samenwerking de resultaten van een groot onderzoek naar het wereldwijde Duitslandbeeld waarin de vergelijking van Duitsland met archetypes uit de dierenwereld een opvallende rol speelt. Blijkbaar schoot velen van de uit 24 verschillende landen stammende ondervraagden spontaan een dier te binnen toen ze probeerden hun beeld van Duitsland uit leggen.

Zo vergeleek een Braziliaan Duitsland met een edelhert: ‘gracieus, beweeglijk, behoedzaam en trouw.’ Iemand uit de VS was minder vleiend: ‘Voor mij’, verklaarde deze Amerikaan, ‘is Duitsland een olifant. Groot en sterk, zich niet bewust van zijn eigen kracht. En een beetje onhandig.’ Een Mexicaanse gesprekspartner gebruikte een iets prettiger beeld, maar ook hij was kritisch. ‘Duitsland is de leeuw van Europa, maar het moet in het contact met de leeuwen van de andere wereldregio’s minder schuw zijn en meer trots aan de dag leggen.’

Een edelhert, een olifant, een leeuw: allemaal sterke, grote of zelfs zeer grote zoogdieren. Duitsland is dus in de ogen van vele wereldburgers in elk geval een krachtig land dat door zijn imposante voorkomen indruk maakt. Sommigen zien het als een roofdier, maar dan wel als een die zijn tanden eigenlijk liever niet laat zien (de Mexicaan). Anderen zien in het land zelfs een goeiige lobbes (de Braziliaan en de Amerikaan).

Al met al staan deze dierenmetaforen voor het niet onkritische, maar al met al toch vooral positieve en met veel vertrouwen in Duitsland en de Duitsers gepaard gaande beeld dat tegenwoordig wereldwijd de toon aangeeft. ‘In een steeds turbulenter wordende wereld zorgen Duitslands stabiele structuren, economische kracht en sterke gevoel voor waarden [als democratie en mensenrechten] ervoor dat het land nog nooit zo populair is geweest’, vatten de Berlijnse onderzoekers het nog even samen. Die populariteit schept echter ook verplichtingen. ‘Als advocaat van Europa en bemiddelaar in internationale conflicten zou Duitsland van de ondervraagden met meer overtuiging de leiding moeten nemen.’ Dat vindt de gemiddelde wereldburger, dat vinden u en ik.

 

Na de nazi’s: schuld en schaamte

Hoe anders was dat vroeger, zeg vijfenzeventig jaar geleden, september 1944, toen hier, in en om Arnhem, net als op veel andere plekken in Europa nog met alle macht gevochten werd om nazi-Duitsland op de knieën te dwingen? Hoe anders was dat ook nog zeventig jaar geleden, in 1949, toen de Duitsers, verdeeld in twee aparte staten: de liberaal-democratische Bondsrepubliek Duitsland in het westen en de communistische Duitse Democratische Republiek in het oosten, opnieuw de eerste voorzichtige stappen zetten naar herintegratie in de internationale gemeenschap?

De Duitsers en de beide Duitslanden werden omgeven door vijandig ressentiment en kil wantrouwen en veel Duitsers zagen ook wel in dat die buitenlandse vijandigheid na de enormiteit van het Derde Rijk en de Tweede Wereldoorlog zeer legitiem was. Zij begrepen dat het buitenland duidelijke tekenen zocht van Duits zelfinzicht en Duits omdenken. Zij deden daarom hun best zich aan het buitenland aan te passen. In West-Duitsland bouwden Duitsers mee aan de opbouw van een democratie in westerse stijl en in Oost-Duitsland was er toch ook tamelijk veel steun voor de opbouw van een communistische maatschappij.

Het hielp daarbij dat de Duitsers van buiten al vrij snel weer krediet kregen, of beter gezegd: een vertrouwensvoorschot. Algauw na de overwinning op Duitsland begon immers de Koude Oorlog de verhoudingen tussen het ‘Vrije Westen’ enerzijds en de Sovjet-Unie en de andere Oost-Europese staten anderzijds te verzieken. Aan beide kanten was dat Oost-Westconflict een stimulans voor de versnelde wederopbouw van het eigen deel van Duitsland en voor de versnelde afbouw van het taboe om Duitsers die onder Hitler de handen vuil hadden gemaakt opnieuw bij het bestuur en de economie van het land te betrekken – in Oost-Duitsland c.q. de DDR net zo goed als in het Westen.

Dat wil echter niet zeggen dat er geen breuk met de nazitijd is geweest. Allereerst dwongen de geallieerde bezetters, de Amerikanen en Sovjets voorop, een denazificatie af: kleine en grote nazi’s, oorlogsmisdadigers ook, werden op grote schaal geïnterneerd en bestraft, een flink aantal met de doodstraf – denk aan de Neurenberger processen. Daarnaast stortten toch veel Duitsers zich op zelfonderzoek: waarom was het in Duitsland misgegaan en in hoeverre was iedere volwassen Duitser daaraan medeschuldig? In de eerste jaren na de nederlaag werd in de West-Duitse pers enorm uitvoerig over nazigruwelen bericht en over de schuldvraag gedebatteerd. Ook West-Duitse kerkelijke en politieke leiders beleden schuld en toonden berouw. In Oost-Duitsland werd de meningsvorming meer van boven bepaald, maar ook daar stelden bijvoorbeeld sommige kerkelijke leiders zich tegenover het communisme bescheiden op, vanuit het besef dat de kerken zo weinig weerstand hadden geboden tegen het nationaalsocialisme.

Wel hadden veel Duitsers moeite met de stelling dat het gehele Duitse volk een ‘collectieve schuld’ op zich had geladen. Eerder voelden ze ‘collectieve schaamte’ voor de in hun naam gepleegde misdaden, om een term van de eerste bondspresident Theodor Heuss te gebruiken. Maar die schaamte leidde er ook toe dat het lang moeilijk bleef de misdaden heel precies te benoemen en te bestuderen. Tekenend is dat bijvoorbeeld Het dagboek van Anne Frank, dat ophoudt met de overval op het Achterhuis, enorm populair was, terwijl een roman van Erich Maria Remarque met akelige verhalen over het concentratiekamp Buchenwald veel minder resonantie vond. Vooral in de jaren vijftig heerste een ‘Unfähigkeit zu Trauern’, zoals het psychologenechtpaar Mitscherlich dat later noemde: de Duitsers waren nog niet in staat om te rouwen en berouw te tonen.

 

Vergangenheitsbewältigung: van de politiek naar het publiek

De openlijke Vergangenheitsbewältigung, het Duitse begrip voor de verwerking van het verleden – letterlijk betekent het dat je het verleden onder controle krijgt –, zwakte na de eerste naoorlogse jaren dus sterk af. Meer dan de bevolking was het dan ook de West-Duitse politieke elite die al lessen uit het verleden trok. De DDR maakte zich er – dat bleef in feite tot de val van de Muur in 1989 zo – veel gemakkelijker vanaf door simpelweg te stellen dat de verantwoordelijkheid voor het naziverleden met de keuze voor het communisme was beëindigd.

Wat de West-Duitse binnenlandse politiek betreft, hield het lessen trekken uit de nazitijd in eerste instantie vooral in dat men wilde voorkomen dat extremisten de nieuwe democratie opnieuw om zeep konden brengen, zoals dat eerder met de Republiek van Weimar was gebeurd. In de grondwetten van verschillende West-Duitse deelstaten kregen burgers daarom het recht en soms zelfs de plicht om in verzet te komen tegen autoritaire bewegingen. En de federale grondwet – die nog altijd geldt – werd een vernuftige constructie met vele checks & balances. Bovendien verklaarde die grondwet dat de burgerlijke vrijheden, het fundament van de democratische rechtsstaat, onveranderlijk waren.

Wat de buitenlandse politiek betreft, lieten de belangrijkste politieke leiders zich leiden door de wens de schaamte over het verleden te overwinnen door de verantwoordelijkheid voor de gruweldaden van het Derde Rijk te aanvaarden. Al in 1952 sloot de eerste bondskanselier Konrad Adenauer met Israël een zogenaamd Wiedergutmachungs-verdrag, waarbij de jonge staat in het Midden Oosten als het ware plaatsvervangend voor de zes miljoen vermoorde Europese Joden schadeloos werd gesteld. Ook met de voormalige bezette landen in Europa sloot de Bondsrepubliek dit soort verdragen. Morele beweegredenen gingen hier samen met realpolitik, want terecht zagen de meeste politici in dat die verdragen de enige manier waren om van Duitsland weer een gerespecteerde natie te maken. Let wel: populair was de Wiedergutmachungs-politiek niet. Tot eind jaren zestig was er steeds een ruime meerderheid die in opiniepeilingen haar afkeer uitsprak over het verzoeningsbeleid en de daarmee gemoeide hoge herstelbetalingen. Adenauer stak dus echt zijn nek uit.

Vanaf de late jaren vijftig – eerder dan het standaardbeeld wil – voltrok zich echter een geleidelijk verandering in het publieke debat over de nazitijd. In literatuur en geschiedwetenschap werd veel explicieter over het verleden gesproken – denk aan Günter Grass’ roman Die Blechtrommel uit 1959 en Fritz Fischers boek Griff nach der Weltmacht uit 1961 – en er was nieuwe juridische aandacht voor nazimisdaden. Er werd onder meer een nieuwe federale instelling opgericht om die te onderzoeken en er werden nieuwe processen in West-Duitsland georganiseerd tegen kampbewaarders en andere nazi’s. Samen met het Israëlische proces tegen Eichmann stimuleerden die rechtszaken het publieke debat over het Derde Rijk en de Holocaust enorm. Vervolgens vertaalde de protestbeweging van de late jaren zestig de hernieuwde aandacht voor de nazitijd in een nieuwe politieke mentaliteit. Mede hierdoor ontstond er in de jaren zeventig eindelijk zoiets als een maatschappelijke consensus die de Vergangenheitsbewältigung ondersteunde – ineens toonden opiniepeilingen meerderheden voor openheid over het verleden.

Die late jaren zeventig vormden daarmee het Duitse keerpunt waarnaar we in deze conferentie op zoek zijn. Vanaf dat moment waren de meeste West-Duitsers ervan overtuigd dat de lessen uit het naziverleden een integraal onderdeel moeten zijn van de Duitse binnenlandse en juist ook buitenlandse politiek. Ook na de vereniging van Duitsland in 1990 veranderde dat niet meer: de zelfkritische houding over het Duitse verleden was zo’n vaste waarde geworden van de politieke cultuur van de Bondsrepubliek dat die ook voor het nieuwe, grotere Duitsland politiek bepalend bleef.

 

Consequenties voor Duitslands buitenlands beleid

De buitenlandse politiek van Duitsland heeft door dat keerpunt in de politieke cultuur enkele bijzondere trekken die we bij een land van die omvang en rijkdom niet vaak tegenkomen. Het zijn ook deze bijzondere trekken die tot de dubbelzinnige dierenbeelden leiden waarmee ik mijn verhaal begon: Duitsland als onbewust machtige olifant of als tandeloze leeuw. Veel meer dan andere grote mogendheden gaat Duitsland er ten eerste vanuit dat het zijn internationale belangen alleen na kan jagen in samenwerking met anderen, liefst zelfs in vaste multinationale organisaties als de VN of de EU. Ten tweede vindt Duitsland dat het alleen in uiterste nood en alleen samen met andere staten naar militaire middelen mag grijpen. Ten slotte streeft het naar internationale verhoudingen waarin geïnstitutionaliseerd recht altijd vóór macht gaat.

Deze drie principes zorgen ervoor dat het Duitse buitenlandse beleid in de wereld van nu nogal positief afsteekt tegenover de buitenlandse politiek van grote landen als Amerika, dat steeds meer op de solotoer gaat, China, dat vaak probeert landen economisch tegen elkaar uit te spelen, of Rusland, dat niet wars is van militaire of andere vormen van ondermijning. Duitsland gedraagt zich, zeggen wetenschappers als de politicoloog Hanns Maull, daarmee als een ‘civiele mogendheid’, een staat die door zijn coöperatieve en respectvolle houding zijn nek uitsteekt voor de langzame beschaving van de wereldpolitiek. Zij benadrukken daarmee dat die houding geworteld is in de naoorlogse worsteling met het naziverleden en de daaruit voortgekomen, diep verankerde nieuwe normen en waarden van de Duitse politieke cultuur.

Dat klinkt allemaal heel hoogdravend, maar misschien is het ook wel zo dat Duitsland nuchter beschouwd helemaal niet zoveel andere opties heeft. Duitse politici hebben gewoon goed begrepen dat hun land zijn belangen simpelweg het beste kan beschermen door internationaal zo’n relatief bescheiden houding in te nemen. Natuurlijk is het land in Europa relatief groot, machtig en rijk, maar het is al met al toch ook weer te klein om het continent echt te kunnen domineren. Als het zich in Europa te egocentrisch opstelt zal dat er a snel toe leiden dat de buurlanden zich gezamenlijk tegen Duitsland richten. En op wereldschaal kan Duitsland alleen met de hulp van andere landen, vooral van zijn Europese buren, een vuist maken tegen de echt grote jongens: Rusland, India, China en de VS.

Hoe dan ook zorgt dit ervoor dat in de gereedschapskist van de Duitse buitenlandse politiek dan ook vooral wat ‘softere’ instrumenten zitten. Het gaat om economische macht, door handel, kapitaalbelangen in het buitenland en financiële ondersteuning, en om ideologische en culturele macht, door bijvoorbeeld de uitstraling van Duitse wetenschappelijke kennis en het positieve image van Duitse technologie. Hard power, militaire macht, heeft Duitsland voor een land van zijn omvang nauwelijks: het leger kan eigenlijk niet zelfstandig opereren. Duitsland steekt daarvoor tot nu toe domweg te weinig geld in zijn leger, al is dat wel aan het veranderen. Bovendien mag het Duitse leger volgens de grondwet niet op eigen houtje optreden. Het is juist expres afhankelijk gemaakt van de samenwerking met andere NAVO-leden. Dat is een groot verschil met bijvoorbeeld de VS, China of Rusland en zelfs, in Europa, met Frankrijk en Engeland.

 

Adders onder het gras: Duitsland en Europa, Duits pacifisme en de AfD

Al met al is Duitsland daarmee op het eerste oog een prettiger en betrouwbaarder partner voor het gemiddelde Europese land dan die andere grote mogendheden die meer vanuit hun eigen belangen redeneren en er meer toe neigen andere landen de wet voor te schrijven. Het is misschien Europa’s onmisbare en dominante macht, maar het is een door het verleden zelfkritische en kwetsbare hegemoon, en dat stelt ons gerust.

Toch zitten er een paar addertjes onder het gras. We zien de laatste tien jaar een aanzwellende roep om Duits leiderschap in Europa en zelfs de wereld. Dat heeft met de gevolgen van de financiële crisis vanaf ongeveer 2008 te maken. Om die te bestrijden dachten we de economische kracht van Duitsland nodig te hebben. Ook het machtsverval van de andere grote Europese landen, Frankrijk en vooral Engeland, leidde daartoe, zeker in combinatie met het America first van Trump.

Het is echter nog de vraag of Duitsland die leiderschapsrol wel waar kan maken. Structureel blijft het probleem dat het land in zijn eentje echt niet opgewassen is tegen de VS en China. Duitsland kan zich alleen met die landen meten als het Europa duidelijk mee heeft. Vergeleken met een jaar of twee geleden heeft het land in Europa echter wel wat aan gezag ingeboet. De aankondiging van Angela Merkel, die al veertien jaar aan de macht is, dat ze in 2021 niet opnieuw lijsttrekker zal zijn, zorgt ervoor dat andere Europese leiders haar ideeën en voorstellen gemakkelijker terzijde schuiven. Ook de verdeeldheid van haar regering, die steunt op een ongemakkelijke Grote Coalitie van christen- en sociaaldemocraten, nodigt de buitenwereld uit om Duitsland te negeren. Mede daardoor lukte het Merkel twee maanden geleden niet om onze eigen Frans Timmermans voor te dragen tot voorzitter van de Europese Commissie.

Ook is het evident dat Duitsland enorm veel moeite heeft om zich aan te passen aan een wereld waarin toonaangevende politici – van Trump en Putin tot Orban en Salvini – openlijk aankoersen op de sloop van de grote instituties van permanente internationale samenwerking. Zo’n wereld vraagt volgens velen om versterking van de hard power-instrumenten in je gereedschapskist, dat wil zeggen: om meer militaire investeringen, maar dat is in Duitsland nog altijd enorm omstreden. Door recente genocidale moordpartijen zoals die in Rwanda, Bosnië en de Arabische wereld is men wel wat subtieler gaan denken dan het simpele motto Nie wieder Krieg! dat vele Duitsers direct na de oorlog aanhingen. De toenmalige leider van de Groenen en latere minister van Buitenlandse Zaken, Joschka Fischer, heeft bijvoorbeeld midden jaren negentig al gezegd dat Nie wieder Auschwitz! een veel betere leidsnoer zou zijn. Nog altijd is de bijna intuïtieve afkeer van al het militaire echter opvallend aanwezig in de Duitse maatschappij. Op het gebied van de veiligheidspolitiek kan Duitsland daardoor de door het buitenland gevraagde leidersrol voorlopig nog lang niet waarmaken, want bij een al te schuldbewuste reus is het slecht schuilen.

Een andere adder onder het gras is de doorbraak, in Duitsland later dan elders, van het rechts-populisme. Zoals bekend, haalde de AfD bij de laatste Bondsdagverkiezingen in september 2017 12,6 % van de stemmen, goed voor 94 van de 709 zetels in de Bondsdag. Begin deze maand was er winst in Brandenburg en Saksen, en eind oktober zal ze wel weer succes hebben in Thüringen. Daardoor kan de AfD nog veel steviger dan eerder oppositie voeren tegen het bestaande beleid… en tegen de waarden en normen van de naoorlogse politieke cultuur van Duitsland. Want het is wel duidelijk dat de AfD zich daarvan afkeert; ze pleit zelfs voor een DEXIT, voor Duits uittreden uit de EU. Bovendien wordt dat stembussucces begeleid door rechts-extremistisch geweld.

Welke gevolgen kunnen we daarvan verwachten? Betekent dit dat het Duitse keerpunt weer teruggedraaid zal worden? Zullen de ideeën van de AfD echt een stempel gaan drukken op de Duitse politiek? Zal bijvoorbeeld het pro-Europese beleid plaatsmaken voor een meer egoïstische Duitse belangenpolitiek? Zullen er op den duur regeringen komen met AfD-ministers of zullen andere partijen nog veel meer dan nu AfD-agendapunten overnemen uit een mengeling van angst en opportunisme?

Ik kan hier natuurlijk niet koffiedik kijken – als historicus moet ik sowieso oppassen met het voorspellen van de toekomst. Ik denk dat we die toekomst niet te zwart moeten zien. De naoorlogse politieke cultuur is echt heel stevig verworteld in de mentaliteit van de meeste Duitsers. Opiniepeilingen wijzen uit dat een grote meerderheid van de Duitse bevolking tegenwoordig moderne opvattingen over bijvoorbeeld gender-verhoudingen huldigt – denk aan het homohuwelijk. Ondanks de vluchtelingencrisis vindt nog altijd een meerderheid dat Duitsland de taak heeft gevluchte mensen te beschermen en op te vangen. En de Europese eenwording is nog altijd populair.

Dat zijn uitingen van de veerkracht van het Duitse keerpunt. Ook de waakzaamheid van zowel de Duitse staat als, nog sterker, de Duitse publieke opinie en vele Duitse burgers stelt gerust. Er zijn bijvoorbeeld tal van burgercomités, actie- en studiegroepen die het gevaar van rechts-radicalen, racisme en nationalisme monitoren en er zijn grote en vaak vrolijke protesten daartegen, die meestal meer mensen op de been brengen dan rechts-radicale groepen als Pegida en neonazipartijen. De rechts-extremismeonderzoeker Matthias Quent uit Jena (in de ex-DDR) bestempelt de AfD daarom ook als een schreeuwerige uiting van vooral witte reactionaire mannen die merken dat ze hun privileges aan het verliezen zijn. Zo lang de meerderheid maar vast durft te houden aan de waarden en normen van de grondwet, voeren ze eigenlijk een kansloos achterhoedegevecht.

 

Slot: verwevenheid van het Duitse buitenlands beleid en de Duitse ‘ziel’

Zoals hopelijk duidelijk is geworden zijn de vragen over de Duitse buitenlandse politiek en het gewenste leiderschap van Duitsland enerzijds en dit door de AfD uitgelokte binnenlandse ‘gevecht om de Duitse ziel’ anderzijds sterk met elkaar verweven. In mijn ogen zou de gewenste uitkomst zijn dat Duitsland binnenlands op koers blijft en de democratische politieke cultuur de rechts-populistische aanval goed doorstaat – de tekenen wijzen ondanks alles in die richting. Mede daardoor zou het land ook aan de buitenlandse roep om meer leiderschap gehoor kunnen geven. De leeuw durft zal dan wat vaker durven brullen, de olifant wordt zich bewuster van zijn eigen kracht, het edelhert met zijn machtige gewei geeft zijn buren de bescherming die ze zoeken.