Jan Pronk (1940) studeerde economie in Rotterdam en was daar medewerker van Jan Tinbergen op het Centrum van Ontwikkelingsprogrammering. Als lid van de PvdA werkte hij mee aan de ‘vertaling’ van het rapport van de Club van Rome voor Nederland. In 1973 werd hij voor de eerste keer minister voor Ontwikkelingssamenwerking. Hij is in totaal vier keer minister geweest  in verschillende kabinetten.

In 2002 vond Pronk na het uitkomen van het rapport van het NIOD over de val van Srebrenica, dat hij als minister moest aftreden. Korte tijd later trad het hele kabinet af. Jan Pronk pleitte voor het aanbieden van excuses aan Indonesië voor de Nederlandse politionele acties tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog. Dat pleidooi werd door zijn collega’s in het kabinet niet gedeeld. Begin 2004 werd Pronk VN-gezant voor Soedan, dat hij eind 2006 moest verlaten wegens zijn kritiek op de gezaghebbers.

Uit de uitnodigingsbrief van Sophie Lambrechtsen aan de heer Pronk: “Wat mensen elkaar aandoen, willen we niet weten. U wel, u zei destijds meteen ‘genocide’, u wilde het zien, onder ogen zien, en u hamert sindsdien op erkenning en wat er moet veranderen. Dat we betrokken moeten zijn. Ik heb een voorstelling van u in Darfur als een roepende in de woestijn, er schijnt geen weerklank te horen. Maar het feit dat u desondanks blijft roepen, wakker roepen tegen wil en dank, is wat zo’n heel erg diepe indruk maakt, dat u de aantallen noemt van geïdentificeerden, van de vermisten, u brengt ze heel dichtbij, u spreekt over hen persoonlijk, ik hoor het en ik denk aan al die namen die met bloed in het zand geschreven worden waar de aarde ze sprakeloos opslaat…..”